3. Diagnostiek

Diagnostiek van pijn

Voor de diagnostiek van pijn is het van belang om pijn te categoriseren, zie ook soorten pijn. Daarnaast zijn de intensiteit, de symptomen en de locatie van de pijn belangrijke pijlers om de pijn goed en gestructureerd in kaart te brengen en te diagnosticeren.

Pijn meten en in kaart brengen

Stap 1: de gouden standaard; zelfrapportage

De gouden standaard bij het meten van pijn is altijd zelfrapportage, oftewel: de zorgvrager geeft zelf aan waar de pijn zit en hoe intens de pijn is. Er zijn echter situaties waarin zelfrapportage niet mogelijk is, waardoor de pijn geobserveerd dient te worden door anderen (naasten of zorgverleners). Een valkuil bij het meten van de intensiteit van pijn is het bagatelliseren of catastroferen van de intensiteit door de zorgverlener: de zorgvrager geeft aan dat hij op een schaal van 1 tot 10 een pijnscore ervaart van 8, maar de zorgverlener vult in het dossier een 6 in. Redenen hiervoor kunnen zijn: (onterechte) angst voor represailles vanuit keurmerken/inspectie bij hoge pijnscores of een andere interpretatie geven aan de pijnbeleving door observatie (klinisch beeld).

Het is bij zelfrapportage ook van belang om te bevragen wat voor de zorgvrager een acceptabele pijnscore zou zijn; voor de een is dit helemaal geen pijn (een 1), terwijl dit voor de ander mogelijk een 6 is. Dit subjectieve verschil is van belang in de verdere behandeling van de pijn.

Stap 2: hetero-anamnese

Lukt het niet om aan de zorgvrager zelf te vragen of en in welke maat hij/zij pijn ervaart, vraag het dan aan de naasten. De naasten van de zorgvrager hebben veelal een goed beeld van de ‘normale’ omstandigheden en observaties zoals expressies op het gezicht of lichaamshouding van de zorgvrager. Daarom is stap 2 altijd het uitvragen van de hetero-anamnese. Het serieus nemen van signalen van de naaste is hierin van groot belang.

Stap 3: observatie door zorgverlener

Wanneer zelfrapportage en een hetero-anamnese niet (goed) mogelijk is, kun je als zorgverlener overgaan tot stap 3: observatie. Een observatie door een zorgverlener is altijd minder betrouwbaar dan de eerste twee opties. Dit komt doordat er een wisselende interpretatie van observaties kan plaatsvinden door verschillende zorgverleners. Het gebruik van het juiste meetinstrument kan je helpen om je observaties objectiever te maken. Er zijn echter veel verschillende meetinstrumenten beschikbaar. Daarom hieronder een overzicht van de meest gebruikte gevalideerde meetinstrumenten en een beschrijving wanneer je dit instrument kunt gebruiken:

Het soort pijn bepalen

Het soort pijn bepalen is een lastige stap in de diagnostisering van pijn. Zeker omdat meerdere soorten pijn gelijktijdig kunnen voorkomen, waardoor het onderscheid soms lastig te bepalen is. Dit geldt niet alleen voor verpleegkundigen en verzorgenden, maar ook zeker voor artsen. Het kan noodzakelijk zijn om klinische onderzoeken zoals een CT-scan, röntgenfoto’s of botonderzoek uit te voeren. Daarnaast kan ook een kijkoperatie nodig zijn om de oorzaak van de pijn goed in kaart te brengen, als alle andere opties al geprobeerd zijn.

Gelukkig is dit bij het overgrote deel van de zorgvragers niet nodig, en kan de pijn middels een meetinstrument en/of door middel van lichamelijk onderzoek goed in kaart worden gebracht door de arts of paramedicus. Aanvullend daarop zijn er een aantal meetinstrumenten die als verpleegkundige of verzorgende kunt gebruiken om het soort pijn goed uit te vragen:

Meer informatie

Van Wilgen, P. & Nijs, J. (2018). Pijneducatie, een praktische handleiding voor (para)medici. (2e ed.). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.


Huygen, F., van Kleef, M., Vissers, K. & Zuurmond, W. (2014). Handboek pijngeneeskunde. (1ste ed.). Utrecht, Nederland: De Tijdstroom uitgeverij B.V.


Versteegen, G. & Wijhe, M. van (2011). Diagnostiek en behandeling van pijn. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.